De klas van juf Carola
 
(Advertentie)
(Advertentie)

Motoriek is hetgeen betrekking heeft op bewegingen van het lichaam, zoals arm en beenbewegingen. 

Zijn er verschillende soorten motoriek? 

Er wordt over 2 soorten motoriek gesproken, namelijk de grove en de fijne motoriek. 
Bij de grove motoriek, gaat het om de grote, grove bewegingen die je met je lijf maakt. Dit betekent bijvoorbeeld lopen, fietsen, balanceren, maar ook het gewoon met de armen gecontroleerd bewegen. 
De fijne motoriek zijn meer de kleinere bewegingen die je met je handen en vingers maakt, bijvoorbeeld bij tekenen en schrijven, maar ook met kleine dingen opppakken enz. 

Waarvoor heb je het nodig? 

Je hebt een goede motoriek nodig om gecontroleerde bewegingen uit te kunnen voeren, zonder dat je zelf valt of je dingen laat vallen. 
De grove motoriek is belangrijk omdat je, wanneer je deze niet voldoende beheerst, onhandig over zal komen. Je zult vaak omvallen, tegen obstakels oplopen, en plotseling ongecontroleerde bewegingen maken. 
De fijne motoriek is belangrijk om te leren schrijven en kleine voorwerpen op te kunnen rapen. 

Hoe verloopt een normale ontwikkeling van de motoriek? 

0-1 maanden 
Zuigen en met de ogen knipperen. Dit zijn eerder reflexen dan doelbewuste bewegingen. 

2 maanden 
Een langzaam bewegend voorwerp met de ogen volgen. Het voorwerp moet wel redelijk groot zijn. 

3 maanden 
In de handjes klappen. De oogbewegingen worden steeds nauwkeuriger. 

7 maanden 
Kinderen kunnen een klein voorwerp wat langer met de ogen volgen.

1 jaar 
Zitten, kruipen, doelbewust aanraken, oppakken en zelfs stapelen. Die motorische ontwikkelingen loopt gelijk op met de lichamelijke groei. De spierkracht neemt in een jaar tijd enorm toe. 

2 jaar 
Het kind tekent een herkenbaar menselijk figuur 

3 jaar + 
Bewegingsspelletjes: schommelen, springen, ballen en stoeien. Trek- en duwspeelgoed komt tegemoet aan die behoefte. Jongetjes zijn wat enthousiaster. Timmeren en dingen uit elkaar te halen vinden ze leuk. 

4 jaar + 
Buitenspelen. Kinderen krijgen een sterke drang tot bewegen en hebben daarom ruimte nodig. 

5 jaar 
Verfijnd tekenen, kralen rijgen, knippen met een kinderschaartje 

6 jaar 
Het kind verandert lichamelijk: van een mollige kleuter tot een kleine bonenstaak. Fijne motoriek (tekenen en knutselen). Eerste letters en woorden, omdat ze een pen kunnen vasthouden. Fijne handbewegingen worden mogelijk, dus ook knutselen. 

6-7 jaar 
Uithoudingsvermogen en behendigheid nemen toe. 

8 jaar 
Ontdekking van onderscheid: niet iedereen kan evenveel. Daaruit volgt competitie-element en belangstelling voor sport en wedstrijden. Koppeling van vaardigheden aan sociale status: behendige kinderen zijn populairder. 

  • Met een grote voetbal, stuiteren en vangen met 2 handen, ook een keer terugslaan met de handen. Met twee handen omhoog gooien en opnieuw vangen. Een grote bal is gemakkelijker te pakken dan een kleine, je hoeft er minder moeite voor te doen. Voor de fijne motoriek zou je eerder een kleine bal gebruiken. 
  • Met een gewone voetbal, kun je gaan dribbelen, overgooien van de ene naar de andere hand. Het stuiteren in een ritme. 
  • Met kleinere ballen, stuiteren en vangen. Kijken of je met meer dan 1 bal tegelijk kan stuiteren. 
  • Met 2 personen met de benen tegen elkaar de bal naar elkaar overrollen. Om te varieren zou je meerdere ballen kunnen gebruiken, kleinere ballen en de afstand tussen de kinderen vergroten. 
  • Gooien naar voorwerpen op de muur, mikken dus eigenlijk. Of de ballen gooien in een mand of bak ergens in de ruimte. 
  • Een ballonnenspel, een aantal ballonnen opblazen en die zolang mogelijk in de lucht houden zonder dat ze de grond raken. 
  • Voor het evenwicht, rechtop stilstaan met de handen naast het lichaam en de benen naast elkaar, varieren door wijduit te staan met de handen naar voren, en een keer met de ogen dicht. 
  • Lopen over een touw of een "bruggetje"(gemaakt van een bank) 
  • Fietsen
  • Hinkelen
  • Klimmen op het klimrek in de speeltuin
  • Schommelen
  • Zwemmen
  • Skippyballen
  • Touwtje springen
  • Sjoelen, ringen werpen, Twister
  • Tennissen
  • Balanceren door op een stoeprand, zandbakrand of evenwichtsbalk in de speeltuin te lopen
  • Koppeltje duikelen
(Advertentie)
(Advertentie)
(Advertentie)
  • Kleine spelletjes waarbij je de balletjes in de gaatjes moet zien te krijgen door het spel met handen en en polsen te draaien. 
  • Tollen kun je gebruiken om de pengreep te oefenen. 
  • Mozaiekfiguren leggen. 
  • Staafjes waarin magneetjes zitten die je met een metalen balletje met elkaar kunt verbinden. Je kunt er allerlei constructie bij bedenken. 
  •  Bowlen met een knikker en minikegels. 
  • Vier op een rij. De fiches in de smalle gleuf steken. 
  • Darten met een speelgoed dartspel. 
  • Knikkerbaan. Probeer de knikkers met 1 hand op je rug op te pakken en met 2 vingers in de knikkerbaan te leggen. Om het moeilijker te maken kun je meerder knikkers tegelijk in je hand houden, en ze 1 voor 1 in de knikkerbaan leggen, met nog steeds je andere hand op je rug. 
  • Puzzels maken, met grote stukken beginnen, langzamerhand met kleinere stukken gaan werken. 
  • De speelbal, meer hierover op de pagina die er compleet over gaat op deze site. 
  • Met een pincet kleine voorwerpjes oppakken en neerleggen. 
  • Een figuur uitprikken met een prikpen. Probeer langs de lijntjes te gaan. 
  • Met allerlei soorten verschillende ballen kun je de grip in de hand vergroten en oefenen. 
  • Bij de balansboom moet je voorzichtig steeds meer pionnen op de boom zetten, maar let op de boom beweegt. Om het moeilijker te maken kun je 1 hand op je rug houden en maar met een hand werken. Probeer de pionnetjes tussen je duim en je wijsvinger te klemmen. 
  • Met het tollenbord, moet je proberen de tollen die over de weg glijden op je bord, op de goede weg door het doolhof te leiden. gebruik vooral je polsen en niet je lijf. 
  • Bij het balansspel, gooi je een kleur met de dobbelsteen. De kleur die je gooit is gelinkt aan een blokje, die je op de balans moet zetten. Hoeveel krijg je erop voor hij omvalt? 
  • Tastmemory. In de tas zitten van elk houten figuur 2 stuks. Probeer zonder te kijken 2 dezelfde figuren uit de tas te halen, door goed te voelen. 
  • De blokkentoren. Kun jij er blokken tussenuit halen zonder heel de toren om te laten vallen? Heel voorzichtig, concentratie is een vereiste. (Jenga)
  • Een andere vorm van het vlooienspel. Nu met kikkers die je in een netje moet vangen. 
  • Met de ringen met klittenband, kun je de ballen vangen
  • kralen rijgen
  • ministeck
  • vingerhaken
  • vlechten
  • bellen blazen

- In de pen klimmen met je vingers. 
- De pen rondjes laten draaien tussen je vingers. 
- Met je vingers op de tafel tikken (twister) 
- Met je duimen draaien. 
- Piano spelen (echt of net alsof) 
- Spreid-sluit met de vingers. 
- Muntje in een hand, met de vingers rond laten draaien, andere hand op je rug. 
- Knikkeren. 
- Oprollen van een lang lint/ bolletje wol. 
- Cijfertekeningen maken of kleuren (papier vastmaken aan de tafel.) 
- Plukjes van de klei trekken. 
- Kleiballetjes maken met 1 hand. 
- Schuim kloppen. (Zeep en garde) 
- Roeren en klutsen (tijdens het koken) 
- Schroefjes en moertjes los en vast laten draaien. 
- Bovenstaande met een schroevendraaier. 
- Handvol muntjes/knikkers 1 voor 1 in een potje doen met duim en wijsvinger. 
- Pak kaarten met 1 hand, 1 voor 1 op de tafel leggen. 
- Kneden (deeg om koekjes/kruidnootjes) te bakken. 
- Slakkenhuisjes tekenen (beide kanten op) 
- Punniken 
- Mini-steck 
- Sjoelen 
- Vingerhaken 
- Knopen ontwarren (evt met ogen dicht) 
- Touwfiguren met de vingers maken. 
- Propjes frommelen. 
- Bootjes vouwen of muizentrapjes enz. 
- Borduren
- Met een pincet voorwerpen oprapen. 
- Poppenkast spelen met hand- en vingerpoppen. 
- Met je vingers knippen
- Knippen met een schaar
- Vuist maken en dan een voor een tellen met je vingers (en weer terug). 
- Voelspelletjes, verschillende voorwerpen/ vormen en raden. 
- Voorwerpen verstoppen in een grabbelton. 
- Voorwerpen verstoppen tussen bonen/ rijst 
- Schaduwfiguren maken met je handen. 
- Sleutel in het slot omdraaien. 
- Tekenen op een schoolbord/whiteboard, uitvegen en opnieuw. 
- Vlechten. 
- Opwindbeesten 
- Sinaasappels uitpersen
- Mandarijntjes pellen
- Met knijpers "de was" ophangen. 
- Vingervoetballen met een klein balletje. 
- Autootje van links naar rechts over de tafel laten rijden waarbij de onderarm op de tafel blijft. 
- Strepen tekenen van links naar rechts waarbij de onderarm op de tafel blijft. 

(Advertentie)